CWO Diploma-eisen Motorboot I

Het CWO-diploma Motorboot I is bestemd voor personen van 16 jaar of ouder, die onder verantwoordelijkheid van de schipper als bemanningslid op een motorboot kunnen functioneren.

Eisen Praktijk

  1. Vaarklaar maken van het schip en controleren van het schip
  2. Lijnbehandeling en schiemannen
  3. Communicatie afspraken
  4. Sturen
  5. Aan dek werken
  6. Afvaren van hogerwal, langswal
  7. Aankomen aan hogerwal, langswal
  8. Afmeren
  9. Toepassen van de reglementen
  10. Bedienen van de motor
  11. Manoeuvreren
  12. Gebruik navigatie-instrumenten
  13. Gebruik van de aan boord aanwezige veiligheidsuitrusting en reddingsmiddelen
  14. Gebruik (veiligheids)uitrusting
  15. Gebruik van kaart en almanak
  16. Jachtetiquette en zorg voor het schip

Eisen Theorie

  1. Scheepsonderdelen, motorsystemen en termen
  2. Werking van de motor
  3. Beginselen van het manoeuvreren
  4. Reglementen
  5. Inrichting van de kaart en van de almanak (voor het betreffende vaargebied)
  6. Veiligheid rondom de motor

Toelichting op de praktijkeisen

1 – Vaarklaar maken en controleren van het schip
Het schip klaar maken om uit te varen. De voor het schip relevante motorcontroles, tenminste oliepeil, koelwater en v-snaar. Benedendeks alles vastzetten en afsluiters dichtdoen.

2 – Lijnbehandeling en schiemannen
Het omgaan met trossen en lijnen. Het maken van de juiste knopen / steken waar dit vereist is.

3- Communicatieafspraken
Ervoor zorg dragen dat ieder lid van de bemanning weet hoe de communicatie aan boord verloopt.

4 – Sturen
Het schip een rechte koers en bochten kunnen laten varen. In zicht van boeien/bakens in een vaargeul kunnen sturen. Op geleidelijnen en lichten kunnen sturen.

5 – Aan dek werken
In staat zijn aan dek te werken. Gangboorden vrijhouden van obstakels.

6 – Afvaren van hogerwal, langswal
Inzicht hebben in de manier waarop afgevaren wordt en de daarbij opgedragen handelingen veilig kunnen verrichten.

7 – Aankomen aan hogerwal, langswal
Inzicht hebben in de manier waarop aangekomen wordt en de daarbij opgedragen handelingen veilig kunnen verrichten.

8 – Afmeren
Inzicht hebben in het vastleggen van een jacht, langs een ander schip aan de wal of in een box, evenals het gebruik van trossen, springen en stootwillen.

9 – Toepassen van de reglementen
Het in praktijk kunnen uitvoeren van de eenvoudige uitwijkbepalingen van de reglementen.

10 – Bedienen van de motor
Weten hoe de motor te kunnen starten/stoppen, vooruit/achteruit en gas geven/minderen. Kennis van instrumentenpaneel.

11 – Manoeuvreren
Het varen op de motor op open water en het aankomen en wegvaren in eenvoudige situaties en omstandigheden.

12 – Gebruik navigatie instrumenten
Aflezen van de aan boord aanwezige navigatie-instrumenten. Bijvoorbeeld log-, diepte-, windmeters en kaartplotter.

13 – Gebruik van de aan boord aanwezige veiligheidsuitrusting en reddingsmiddelen
Controle op waterdichtheid bij luiken, afsluiters en eventuele andere huiddoorvoeren. Weten hoe lenspomp, gasinstallatie, brandblussers, gasdetectoren, diverse afsluiters, hoofdschakelaar boordnet, navigatieverlichting en dergelijke gebruikt en bediend moeten worden.

14 – Gebruik (veiligheids)uitrusting
Bekend zijn met het gebruik van EHBO-koffer, reddingsboeien, reddingsvesten, werplijnen, veiligheidslijnen en -gordels, reddingslichten en reddingsvlot. Weten waar alles te vinden is.

15 – Gebruik van kaart en almanak
Het lezen van een kaart, afstanden afpassen, gebruik koersplotter en passer en het kunnen gebruiken van een almanak.

16 – Jachtetiquette en zorg voor het schip
Respect tonen voor medewatersporters en hun eigendommen. Respect tonen voor het milieu. Het schip op orde houden. Het opschieten van lijnen. Stootwillen en landvasten binnenboord. Kennis hebben van een juiste vlagvoering.

Toelichting op de theorie-eisen

1 – Scheepsonderdelen, motorsystemen en termen
Scheeps-motoronderdelen: Op eigen boot in de praktijk en op een tekening minstens 10 onderdelen bij de juiste naam kunnen noemen (naar keuze van de kandidaat). Op de tekening moeten duidelijk minstens 20 verschillende onderdelen voorkomen.

Brandstofsystemen, koelsystemen, smeer- en vetsystemen, electrische systemen, electronica, voortstuwings onderdelen, drink- en afvalwatersystemen, aanzuiglucht- en afvoergassystemen, soorten accu`s en laadsystemen.

Kunnen aangeven wat bedoeld wordt met minstens 10 van de volgende termen: kruisrak, hogerwal, lagerwal, hoge en lage zijde, loef- en lijzijde, In de wind, aan de wind, halve wind, ruime wind en voor de wind, afstoppen, beleggen, verlijeren, pavoiseren, blauwe bord.

2 – Werking van de motor
De functie weten van koelwater, smeerolie, wierfilter, dynamo, V-snaar, keerkoppeling, soort brandstof, accu en controle lampjes.

3 – Beginselen van het manoeuvreren
Aan kunnen geven welke trossen en springen gebruikt moeten worden bij het aanleggen en afvaren. Het wieleffect kunnen verklaren. Koppels en krachten die werken op het schip.

4 – Reglementen
De volgende regels uit het Binnenvaartpolitiereglement kunnen toepassen:
1.01 lid A     groot schip

1.01 lid A     klein schip: alleen de bepaling over de lengte

1.04              Voorzorgsmaatregelen
1.05              Afwijking reglement
6.04 lid 2    Tegengestelde koersen: stuurboordwal
6.04 lid 3    Tegengestelde koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal
6.17 lid 2     Kruisende koersen: stuurboordwal
6.17 lid 3     Kruisende koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal
6.17 lid 6     Kruisende koersen: kleine zeilschepen onderling
6.17 lid 9     Kruisende koersen: zeil – spier – motor

5 – Inrichtingen van de kaart en van de almanak (voor het betreffende vaargebied)
Afhankelijk van het vaargebied de waterkaart, of de hydrografische kaart kunnen ‘lezen’. Het herkennen van boeien. De hoofdstreken van het kompas op de kaart kunnen aangeven

6 – Veiligheid rondom de motor
Inspectie: Koelwater, oliepeil, toestand van de motorkamer en brandveiligheid